Het Nederlandse Supplement van

mei/juni 2009

Alverzoening Bijbels?

Wat is alverzoening? De aanhangers van deze denkwijze geloven, dat de verlossing zonder uitzondering aan alle mensen wordt verleend. Is deze overtuiging op de Bijbel gebaseerd? Klopt het denkbeeld dat God uiteindelijk alle mensen en zelfs satan de duivel en zijn demonen zal redden?

Alverzoening gaat uit van de veronderstelling dat alle mensen, ongeacht of men God wil dienen of niet, nu reeds verzoend zijn. Met andere woorden de roeping en de verlossing niet slechts een klein gedeelte van de mensheid ten deel zal vallen, maar zonder uitzondering alle mensen. Aanhangers van deze denkwijze zijn ervan overtuigd, dat geen enkel mens ook verloren kan gaan, zelfs als zij uit alle macht de levenswijze van God afwijzen en de verdoeming willen zoeken.

Volgens deze leer kan men zich ongeveer het gesprek voorstellen dat God met een mens, die zich niet wil laten redden, heeft: “Ik zal je redden en je deel laten uitmaken van Mijn eeuwige familie en daartegen kun je helemaal niets doen. Indien nodig zal Ik je in de vurige poel werpen, je verbranden en je dan opnieuw tot leven laten komen, zodat je gered wordt! Indien nodig, herhaal Ik deze procedure net zolang, totdat Ik je gered heb.”

Jezus verzoent ons met God
Een van de belangrijkste verzen die de aanhangers gebruiken om te bewijzen dat de alverzoening juist is, is in Kolossenzen 1:19-20: “Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is” (nadruk onzerzijds). Hieruit zouden we volgens de aanhangers van de alverzoening moeten opmaken dat Christus reeds voor alle mensen, die ooit geleefd hebben en zullen leven, de volledige verzoening heeft bewerkstelligd. Deze verzoening zou niet alleen de mensen maar ook alle geestelijke wezens in de hemel betreffen. Daartoe behoren ook de engelen.
Wie zich bij deze zienswijze aansluit heeft een aantal dingen uit te leggen. Ten eerste stelt dit vers slechts, dat het ‘de ganse volheid [God de Vader] heeft behaagd’ om de mensen door Jezus met zich te verzoenen. Gaat het hier om een wens of om een absolute doelstelling, die we moeten opvatten als een voldongen feit? De verdere context laat zien, dat de verzoening van alle mensen met God geen voldongen feit is. In tegendeel: Voor christenen is de eeuwige verzoening aan onze trouw gekoppeld: “Ook u [christenen, dat wil zeggen alleen diegenen die geroepen en bekeerd zijn en God dienen] … heeft Hij thans weder verzoend … indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof” (verzen 21-23). Het is zeker correct dat God het door Jezus mogelijk heeft gemaakt dat alle mensen met hem verzoend kunnen worden. Deze verzoening vindt echter niet automatisch plaats, maar er moet een beroep op gedaan worden en veronderstelt onze medewerking. Allen, die deel hebben gekregen aan de vergeving door Jezus, moeten daarvoor eerst een belangrijke voorwaarde vervullen die God stelt. De voorwaarde is dat wij Jezus als onze Verlosser moeten erkennen en aannemen. Hij is de enige Weg tot de Vader (Johannes 14:6).
Wat betekent echter de formulering “hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is” in Kolossenzen 1:20? Met ‘hemel’ kunnen de gevallen engelen, de demonen, niet bedoeld zijn, want zij bevinden zich thans op de aarde. Met zijn woordkeuze wil de apostel Paulus onderstrepen dat geen enkel mens, die tot Christus wil komen, ongeacht wie en waar hij is, van de mogelijkheid van verzoening is uitgesloten. Aangezien het niet ter discussie staat of mensen ‘in de hemel’ zijn, wordt met deze formulering figuurlijk geduid op de draagwijdtevan het offer van Jezus.

Betekenis van ‘alle dingen’

Betekent ‘alle dingen’ in Kolossenzen 1:20 letterlijk alle dingen, alles? Net zoals in het Nederlands kan het Griekse woord voor ‘alles’ (pas, pa-sa, pan) in de absolute betekenis (zodat het betrekking heeft op het gehele universum), beperkt (zodat het betrekking heeft op een bepaald bereik) of in de zin van een retorisch stijlmiddel, om een uitspraak extra te benadrukken, gebruikt worden. Deze verschillen in betekenis zijn niet in het woord zelf te vinden, maar worden kenbaar uit de context, waarin het woord voor komt.In Handelingen 19:10 treffen we een ander voorbeeld aan , waar we lezen dat “allen, die in Asia woonden, het woord des Heren hoorden, Joden zowel als Grieken.” Betekent dit dat er onder de gehele bevolking van die regio absoluut geen uitzondering was? Als dat werkelijk zo zou zijn, dan overtreft dit toch de prestatie van Johannes de Doper. Over hem gaat het in Matt. 3:5-6: “Toen liep Jeruzalem en heel Judea en de gehele Jordaanstreek tot hem uit, en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden.”
In Kolossenzen 1:23 lezen we zelfs dat het Evangelie al tijdens het leven van de apostel Paulus “verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel.” Aangezien Jezus aankondigde dat het tijdstip van Zijn terugkeer naar de aarde op een tijdstip na het verkondigen van het evangelie overal ter wereld zou zijn, komt de vraag naar boven, waarom het einde nog steeds niet is gekomen!
Filippenzen 2:9-11 is voor sommige mensen die de alverzoening aanhangen een bewijs voor de juistheid van hun zienswijze. Er staat daar geschreven: “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden:
Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!”
De zienswijze van de alverzoening impliceert de vooronderstelling dat iemand, die Jezus als de Zoon van God erkent, de verzoening met God heeft aanvaard dan wel moet aanvaarden. De Bijbel laat in andere schriftgedeelten zien dat deze vooronderstelling onjuist is. De demonen, die Jezus tegenkwamen, wisten exact wie Hij was en gaven dat ook toe: “En zij kwamen aan de overkant der zee in het land der Gerasenen. En toen Hij uit het schip ging, kwam Hem terstond uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest … En toen hij Jezus uit de verte zag, liep hij toe, viel voor Hem neder, en zeide, roepende met luider stem: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt!” (Mark. 5:1-2, 6-7). De apostel Jakobus voegt daar nog aan toe: “Gij gelooft, dat God een is? Daaraan doet gij wel, maar dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen.”
Deze Bijbelteksten laten ons zien dat de demonen heel goed weten wie Jezus Christus is. Erkennen ze daarmee dat ze aan God zijn onderworpen en accepteren ze daarmee ook de verzoening met Hem? Absoluut niet!

Redding slechts door Jezus
Voor allen die verlost worden geldt dezelfde voorwaarde: alleen door Jezus Christus kunnen we het eeuwige leven verkrijgen. “En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden,” zo getuigde de apostel Petrus voor de Joodse Hoge Raad (Hand.4:12). Daarmee stelde hij slechts vast dat Jezus de enige Verlosser is, die er is. In I Tim. 4:10 zegt Paulus dat Jezus de “Heiland is voor alle mensen, inzonderheid de gelovigen.”
Het ging Paulus niet om de vaststelling dat geen enkel mens verloren zou gaan. In plaats daarvan benadrukte hij dat alleen Jezus de weg en de deur is voor hen die in Hem geloven (Hebr. 4:9; 12:2; Joh. 10:9; 14:6). Dit onderscheid is belangrijk. Jezus is al de Verlosser van degenen die nu reeds in Hem geloven, maar slechts de potentiële Verlosser van degenen die nog niet geloven.Dat betekent dat Jezus voor de ongelovigen slechts op voorwaarde dat zij ooit toch nog gelovig worden hun Verlosser kan zijn. Het is wel waar dat Jezus ‘voor een ieder de dood’ ondergaan heeft (Hebr. 2:9), maar daarmee wordt niets gezegd over hoeveel mensen deze dood als zoenoffer voor de eigen zonden aan zullen nemen. Met de dood van Jezus is “de genade Gods … verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 2:11). Deze is voor alle mensen toegankelijk – of zal voor hun in de toekomst op een door God bestemd tijdstip toegankelijk zijn –zonder uitzondering en zonder voorbehoud. Maar nergens zegt de Bijbel dat alle mensen, wanneer de gelegenheid zich voordoet, gebruik zullen maken van Gods aanbod van de genade door Jezus Christus.

Door Jezus allen weer leven

Een vermeend bewijs voor de alverzoening vinden we in I Kor. 15: 22: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.” De aanhangers van de alverzoening denken dat in de manier waarop alle mensen door Adam eenmaal moeten sterven, alle mensen door Christus het [eeuwige] leven zullen beërven. Doch voordat een al te haastige conclusie wordt getrokken, moeten we een paar vragen stellen.
Als eerste: waarover gaat het eigenlijk in I Kor. 15? Het thema van dit hoofdstuk is zoals bekend de opstanding. Aan wie schrijft Paulus? Aan christenen – aan diegenen die “in Christus” zijn. Wanneer men vers 22 in samenhang met het gehele hoofdstuk leest, kan men vaststellen dat er in de gemeente te Korinthe een aantal mensen was die aan de opstanding twijfelden (vers 12). Daardoor zou hun geloof ook zonder inhoud zijn (verzen 13 en 14). Paulus benadrukt in deze verzen dat de opstanding der heiligen (de christenen in zijn tijd als ook de gelovigen heden ten dage) onlosmakelijk met de opstanding van Christus verbonden is. Als de opstanding van Jezus geen historisch feit is, als Hij niet werkelijk opnieuw tot leven is gewekt, dan verdoen degenen, die de christelijke levenswijze aanhangen hun tijd. Zij zouden dan nog altijd in hun zonden zijn en diegenen die al gestorven zijn, zouden reddeloos verloren zijn (verzen 17 en 18).
In vers 20 helpt hij alle twijfel de wereld uit met de stellige vaststelling: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn.” Het gaat hier blijkens de context om degenen die “in Christus” gestorven zijn (vers 18). Dan volgen de verzen, die voor sommigen de leerstelling van de alverzoening bevestigen: “Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (verzen 21-22). Als men deze verzen los van de context en van Gods heilsplan zien, zou men tot de conclusie kunnen komen dat Paulus hier de verlossing van rechtvaardigen en goddelozen predikt. Deze interpretatie is echter onjuist, omdat zij niet met de context van het hoofdstuk overeen stemt. In vers 21 wordt niet gesproken over “alle doden” maar van “de doden” die opstaan.
In vers 22 komt weliswaar het woord “allen” voor, maar de betekenis van dat woord wordt door vers 18 beperkt: het zijn allen die “in Christus” gestorven zijn. Om welke doden gaat het dus in dit hoofdstuk?
Het gaat hier primair om degenen die in Christus gestorven zijn: christenen, die in de tijd dat Paulus leefde al gestorven waren. In vers 20 wordt over Jezus als ‘eersteling’ gesproken en in vers 23 van degenen die ‘van Christus zijn.’ In het verdere vervolg van het hoofdstuk gebruikt Paulus het woord “allen” in vers 51 eenduidig met betrekking tot christenen, niet zozeer op alle mensen.
Daaruit kunnen we de conclusie trekken dat het hier voornamelijk gaat om christenen en het tijdstip gaat, waarop zij eeuwig leven krijgen. Paulus laat de christenen te Korinthe zien dat zij en alle andere gelovigen (diegenen “in Christus”) bij de wederkomst van Christus net zo zullen opstaan als Christus zelf opgestaan is, aangezien zij deel van Zijn leven zijn (I Kor. 12:27; Efe. 4:12; Kol. 1:18).
Wat wordt bedoeld met het woord “einde”, dat Paulus in vers 24 gebruikt? Het is de tijd, wanneer Jezus “het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben.” De laatste vijand, die Jezus zal vernietigen voordat Hij het Koninkrijk aan Zijn Vader overdraagt, “is de dood” (vers 26). Paulus doelt dus met zijn sterk ingekorte beschrijving van de toekomst met “het einde” op dezelfde scène, die ook in Openbaring 20:14-15 beschreven wordt: het heilsplan is voltooid en ieder die tot dan toe niet gered is ondergaat eens voor al de eeuwig dood in de vuurzee.

Problematische Bijbelteksten

Voor de aanhangers van de alverzoening zijn er een aantal Bijbelteksten die moeilijk zijn te verklaren, als alle mensen hoe dan ook gered zouden worden. In de Bijbel wordt duidelijk gesproken over de mogelijkheid, dat een mens “de genade Gods tevergeefs” ontvangen kan (2 Kor. 6:1). De Bijbel waarschuwt ons om niet tot de mensen gaan behoren die “het Koninkrijk Gods niet zullen beërven” (Gal. 5:21).
Met betrekking hiertoe stelt Paulus vast: “Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Ga1.6:8). In dit vers gaat het om een heel duidelijke tegenstelling met betrekking tot de dingen, die wij zullen ‘oogsten’: aan de ene kant eeuwig leven, aan de andere kant het tegenovergestelde. “Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten,” schrijft Paulus in vers 7.
De auteur van de Hebreeënbrief stelt waarschuwend de vraag: “hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd?” (Hebr. 2:3).
In Hebr. 6:4-6 wordt het als volgt omschreven: “Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken.”
Zulke mensen worden vergeleken met doornen en distels, die “ondeugdelijk” zijn en uiteindelijk “verbrand worden” (vers 8).
Jezus waarschuwde Zijn toehoorders op dezelfde indringende wijze: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 7:21). Jezus maant ons aan om door de enge poort in te gaan, waar niet allen doorheen gaan: “En iemand zeide tot Hem: Here, zijn het weinigen, die behouden worden? Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen” (Luk.13:23-24). Tot deze mensen zal Jezus zeggen: “gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid” (vers 27).
Degenen die Jezus afwijzen zullen dan de woorden horen: “Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is” (Matt. 25:41). Met dit eeuwige vuur is niet alleen een tijdsperiode van een van tevoren bepaalde tijd bedoeld, zoals sommigen menen.

God wil dat iedereen gered wordt
De alverzoening is voor velen een aantrekkelijke leerstelling, die hen laat geloven dat niemand het heil – het eeuwige leven als een kind van God – aan zich voorbij kan laten gaan. Zij zien zichzelf in hun zienswijze bevestigd door Bijbelteksten als in 2 Petr. 3:9: “De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen.”
Moeten we dit vers zodanig uitleggen, dat uiteindelijk toch iedereen gered wordt? Het Griekse woord boulomai, dat in dit vers met het Nederlandse woord “wil” is vertaald, moet worden begrepen in de zin van “verlangen”.
Zodoende begrijpen wij, wat het is dat God wenst: dat alle mensen de morele keuzevrijheid, die Hij hun geeft, gebruiken om Zijn levenswijze met Zijn waarden van harte accepteren en in de praktijk brengen.
Onze keuzevrijheid in moreel-ethische vragen betekent dat voor alle mensen niet van tevoren het einde van hun wegen is vastgesteld. Een opgelegde al-verzoening zou deze keuzevrijheid teniet doen. God dwingt niemand tot berouw en acceptatie van het eeuwige leven.
Wat is de context van deze vaststelling door Petrus? Het gaat hem erom, dat de gelovigen hun redding niet door nalatigheid of onachtzaamheid op het spel zetten, omdat God er zeker van wil zijn, dat zij gered worden. De voorbeelden, die hij in deze context vermeldt, gaan over mensen, die niets van Gods vermaningen en waarschuwingen willen weten. Waarom zou Petrus zijn lezers tot ijver en waakzaamheid, als sowieso allen gered worden? Petrus waarschuwt tegen een vuurzee, die als oordeel van God alle werken van de mensen zal verteren. Daarna vermaant hij: “Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht … Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede” (vers 11, 14).
De apostel Paulus schrijft ook over de wens van God: “[God] wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” (I Tim. 2:4). In de oorspronkelijke Griekse tekst wordt in dit vers het woord thelo gebruikt, dat “wensen” betekent. Als God van het begin af aan voorbestemd had, dat alle mensen toch gered zouden worden, waarom wordt dan Zijn voornemen als een wens voorgesteld? Als de alverzoening bij God van het begin af aan al een vaststaand feit is komen er ook andere vragen op. Waarom heeft God ons dan überhaupt zo geschapen dat wij verschillende opties bij een beslissing tegen elkaar kunnen afwegen? Waarom moeten mensen lijden? Waarom heeft Hij ons niet meteen als Zijn geestelijke kinderen geschapen, als dat toch het onvermijdelijke doel van het menselijk bestaan is? God heeft bepaald, dat de mens moet kiezen. Hij moet beslissen of hij het eeuwige leen wil hebben of niet. Wil hij het eeuwige leven hebben, dan moet hij zijn eigen weg verlaten en de weg van God inslaan. Alleen diegenen, die voor deze weg kiezen en in Jezus Christus geloven (Joh. 3:16), ontvangen Gods geschenk van het eeuwige leven.
Wat gebeurt er echter met degenen, die geen berouw hebben van hun zonden en liever de weg van de zonde blijven bewandelen? Het antwoord van de Bijbel is duidelijk: “Want het loon dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 6:23).

Ontstaan van alverzoeningsleer
Jezus en Zijn apostelen hebben deze leer niet onderwezen, noch breidde deze zich voor de derde eeuw na Christus in het Christendom uit. Clemens van Alexandria (ca. 220 na Chr.) en zijn leerling Origenes namen de gnostische leer over, dat al het materiële door het geestelijke verlost wordt en dat op de weg daarnaartoe al het lijden geen straf, maar een heilmiddel is. Daarmee verbonden zagen zij “het verlossingswerk niet slechts als de weg voor de enkeling, maar als kosmisch gebeuren” (Hastings Encyclopedia of Religion and Ethics, deel 12, pag. 530).
Origenes (ca. 254 na Chr.) werkte de stelling van zijn leermeester verder uit en stelde het in een afgerond concept op, zodat de aanhangers van de alverzoening in latere tijden nauwelijks nog iets eraan hoefden toe te voegen. Origenes nam het standpunt in, dat alle slechte mensen, de demonen en zelfs de duivel uiteindelijk deel zouden krijgen aan de goddelijke verlossing, doch pas nadat zij een periode van bestraffing in het vuur doorgemaakt hadden. De Londense predikant James Relly maakte zich halverwege de 18′ eeuw voor de alverzoening sterk. Hij onderwees, dat de verlossing van alle mensen in Jezus al een uitgemaakte zaak zou zijn.

Conclusie
Alverzoening is niet Bijbels. Wanneer Jezus bijvoorbeeld vast stelt, dat degenen, die de Heilige Geest lastert “geen vergeving in eeuwigheid [aion]” heeft, doch “schuldig aan eeuwige [aionios] zonde is (Mark.3:29), bedoelt hij daarmee in alle eeuwigheid. In de paralleltekst voegt Matthëus daaraan toe, dat er voor deze persoon geen vergeving zal zijn, “noch in deze eeuw, noch in de toekomende” (Matt. 12:32). Tot “de toekomende” behoort de gehele toekomst na de terugkeer van Jezus Christus.
De mens heeft een vrije wil en kan besluiten God te verwerpen. Dan zal een dergelijk iemand uiteindelijk in de poel des vuur belanden en opbranden en niet meer bestaan. Het alles verterende vuur van de vuurzee zal al het brandbare materiaal, lichaam en ziel, verteren (Matt 10:28). Daarom dat de werking van het vuur op de slechte mensen hen de eeuwige dood brengt.
Wilt u meer weten over dit onderwerp, lees dan onze brochures:

  • De weg naar het eeuwige leven
  • Gods plan volgens Zijn Heilige Dagen

© Verenigde Kerk van God, Postbus 93, 2800 AB Gouda. Tel: 06-29601189. info@verenigdekerkvangod.org – www.verenigdekerkvangod.org.

Financieel steunen? Rekeningnummer NL43ABNA0538360747 of NL72INGB0003561825 t.n.v. Verenigde Kerk van God te Gouda. “ANBI geregistreerd”.

Het Nederlandse Supplement van Beyond Today

Een gratis exemplaar aanvragen
Vul hieronder uw gegevens in en wij sturen u een gedrukt exemplaar van onze gratis brochure, ‘Alverzoening Bijbels?’.
Abonneer u gratis op Beyond Today!

Vul hieronder uw gegevens in voor een abonnement op onze gratis gedrukte editie van het tweemaandelijkse tijdschrift Beyond Today.

Alle Artikelen

Cookiebeleid

Deze website gebruikt cookies om informatie op uw computer op te slaan. Sommige van deze cookies zijn essentieel om onze site te laten werken en andere helpen ons te verbeteren door ons inzicht te geven in hoe de site wordt gebruikt.

Door onze site te gebruiken aanvaardt u de voorwaarden van ons Privacybeleid.

Ledenruimte

Dit is een besloten gedeelte voor leden en vrienden van de Verenigde kerk van God